Het culturele leven stond in het na-oorlogse Delft op een laag pitje.
Muziekonderwijs was er wel, maar niet voor een breed publiek. De oprichting van
de Stedelijke Muziekschool bracht hier verandering in. Delft maakte in de jaren
zestig een enorme inhaalslag. Dankzij de bevlogen muziekpedagoog Pierre van
Hauwe liep Delft niet meer achter op het gebied van muziekonderwijs, maar werd
ze zelfs trendsetter.
In 2014 bestaat de Vrije Akademie,
Centrum voor de Kunsten 25 jaar. Een
generatie Delftenaren heeft aan de Westvest 9 haar creativiteit ontdekt of verder
ontwikkeld. Dit is ook de plek van waaruit al vele jaren cultuureducatie op de
Delftse basisscholen wordt verzorgd. Cultuureducatie bestond al voor de Tweede
Wereldoorlog, zij het niet in de uitgebreide vorm zoals we die nu kennen. Muziekonderwijs,
meer specifiek zangonderwijs, werd verzorgd door kerkmusici die verbonden waren
aan rooms-katholieke of protestantse kerken. In de praktijk kwam het erop neer
dat de kinderen tijdens de muzieklessen op school de liederen leerden die ze op
zondag werden geacht in de kerk te zingen, zoals psalmen, kerkliederen of gregoriaanse gezangen. Het muziekonderwijs bestond
verder uit muziektheorie. In rooms-katholieke kringen leerden de kinderen het
notenschrift aan de hand van de zogenoemde methode Ward, ontwikkeld door de Amerikaanse
muziekpedagoge Justine Bayard Ward (1879-1975). Het repertoire bestond uit
klassieke liederen, gregoriaanse gezangen en volksliedjes. Ward gebruikte de zogenoemde solmisatie, waarbij muziektonen
niet worden aangeduid als a, b, c,d,e, f
en g, maar als do (of ut), re, mi, fa, so(l), la, ti (si), do, en geschreven
werden met de cijfers van 1 tot 7, wat het zingen van bladmuziek zonder tekst
aanzienlijk vereenvoudigde. In Nederland was het Willem Gehrels (1985-1971) die
in de jaren dertig baanbrekend verrichtte op het gebied van muzikale vorming
van kinderen. Zijn methode was een van de eerste complete
didactische zangmethodes voor het onderwijs, die uitging van het zingen van
volksliederen en die streefde naar een algemene muzikale vorming van het kind. Ook
Gehrels solmiseerde op do, re mi, en hij gebruikte handgebaren voor de verschillende
tonen. Gehrels richtte in 1932 in Amsterdam de eerste Volksmuziekschool van
Nederland op. Ook Delft kreeg er één. Hier maakten kinderen kennis met wereldse
muziek: volksliedjes, volksdansjes, kampliedjes. Het was muziek die sterk werd
beïnvloed door de toenmalige socialistische ideeën over volksverheffing.
Begin jaren zestig kwam er een nieuwe muziekmethode bij: Spelen met Muziek, het geesteskind van Pierre van Hauwe (1920-2009). De jonge musicus trad in 1945 in dienst van de Sint-Hippolytuskerk aan de Voorstraat. Van daaruit verzorgde hij muziekonderwijs op R.K. lagere scholen en de huishoudscholen en ulo’s in de stad. Met leerlingen van de Delftse huishoudschool aan de Voorstraat richtte hij in 1946 het Delfts Madrigaalkoor op, dat internationale grote bekendheid kreeg. Van Hauwe werd in 1960 directeur van de Stedelijke Muziekschool Delft, het product van een fusie tussen de Delftse Volksmuziekschool en de in de jaren vijftig opgerichte Katholieke Muziekschool. De school, die meteen al 750 leerlingen telde (drie jaar later was dit aantal al gegroeid tot 1200), opende haar deuren aan de Gasthuislaan 206, in de voormalige Prinses Julianaschool. Vijfentwintig vakdocenten helpen mee de achterstand die in Delft op muzikaal terrein heerste, in te lopen. Omdat het Delftse gemeentebestuur het muziekonderwijs uit ideële overwegingen zwaar subsidieerde, en de tarieven bewust laag werden gehouden, was het muziekonderwijs toegankelijk voor een zeer brede laag van de bevolking.
Muziekles op school
Ook voor muziekonderwijs op school kwam meer aandacht. Het gemeentebestuur besloot in 1962 dat leerlingen van de vijfde en zesde klassen in het lager onderwijs voortaan muziekonderwijs moesten krijgen van vakkrachten. Elke klas kreeg tien lesuren per jaar. Door deze maatregel werd Delft de eerste gemeente in ons land waar muzikale vorming zich uitstrekte tot alle lagere scholen. Docenten van de Stedelijke Muziekschool bezochten, gewapend met bandrecorders en platenspelers en later ook de Orff-instrumenten, de Delftse scholen om op locatie muziekles te geven: muziek luisteren, muziek maken, muziektheorie. Later werd het lesprogramma uitgebreid. Hoogtepunt van het muzikale schooljaar was de befaamde Volkszangdag, waaraan zo´n tweeduizend leerlingen van de hoogste klassen van de lagere school deelnamen. Ze verzamelden zich op de Delftse Markt om met muzikale ondersteuning van het harmonieorkest van de Kabelfabriek, later van de Gist- en Spiritusfabriek (de latere Koninklijke Harmoniekapel Delft), van tevoren op school ingestudeerde liedjes te zingen. Een soort scratch avant la lettre. Een hele generatie Delftenaren denkt nog wel eens met weemoed terug aan deze avonden waarop liedjes als ‘Gouden Zonne’, ‘Hertog Jan’, of ‘Hoort de muzikanten’ meerstemmig over de oude binnenstad klonken.
Spelen met Muziek
Van Hauwe had heel specifieke ideeën
over muziekonderwijs. Hij vond dat de wijze waarop muziekonderwijs werd gegeven
niet mocht worden overgelaten aan de kundigheid en willekeur van de docent. Er
moest methodisch muziekonderwijs komen, en wel volgens een methode die hij zelf
had ontwikkeld: Spelen met Muziek.
Van Hauwe had zich hiervoor laten inspireren door de Hongaarse muziekpedagoog Zoltán
Kodály en de Duitse musicus Carl Orff. Alle kleuter- en lagere scholen (en
later de basisscholen) in Delft gebruikten tot ver in de jaren negentig deze
methode in de lessen Algemene Muzikale Vorming (AMV). Na het succesvol
doorlopen van de driejarige AMV - een cursus van de muziekschool waarvoor
ouders apart moesten betalen - konden leerlingen doorstromen naar de
muziekschool, waar ze een instrument leerden bespelen. Van Hauwe’s methode was
baanbrekend. Veel Nederlandse gemeenten volgden het Delftse voorbeeld en ook
het buitenland bleek zeer geïnteresseerd. Om te laten zien en horen wat er met zijn
methode kon worden bereikt, maakte Van Hauwe regelmatig internationale
concertreizen met zijn muziekschoolorkesten. Pedagogisch uitgangspunt
in deze orkesten was dat iedere muziekschoolleerling vanaf AMV-leeftijd tot
jong volwassene op ieder niveau van muzikale ontwikkeling een plaats kon
krijgen in een muziekschoolorkest dat voor een groot deel bestond uit typische
Orff-instrumenten (klokkenspel, xylofoon, pauken, trommels, en andere
percussie-instrumenten). Strijkers en blazers kregen orkestpartijen op hun
eigen niveau. Een groot blokfluitkoor in
4- of 5-stemmige zetting was een vaste kern in deze orkesten.Vrije Akademie
De Stedelijke Muziekschool groeide door en werd uitgebreid met andere disciplines, zoals dans en handvaardigheid. Door fusies met de Hazelhorstschool voor handenarbeid en vrije expressie en de stedelijke balletschool werd het als Kreativiteitscentrum, later Vrije Akademie, Centrum voor de Kunsten (VAK), mogelijk een breed pallet aan creativiteitscursussen aan te bieden voor kinderen en volwassenen. Dat gebeurde aanvankelijk vanuit het voormalige Zusterhuis aan de Koornmarkt, met dependances op verschillende locaties in de stad. In 1989 verhuisde de VAK naar de Westvest 9. Daar werden alle disciplines gebundeld en werd er een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de geschiedenis van de cultuureducatie in Delft.
Dit artikel is eerder verschenen in Delf, een uitgave van Erfgoed Delft e.o.
zie ook www.pierrevanhauwe.org