vrijdag 26 april 2013

Met Pierre van Hauwe beleefde Delftse muziekonderwijs glorietijd


 

Het culturele leven stond in het na-oorlogse Delft op een laag pitje. Muziekonderwijs was er wel, maar niet voor een breed publiek. De oprichting van de Stedelijke Muziekschool bracht hier verandering in. Delft maakte in de jaren zestig een enorme inhaalslag. Dankzij de bevlogen muziekpedagoog Pierre van Hauwe liep Delft niet meer achter op het gebied van muziekonderwijs, maar werd ze zelfs trendsetter.

In 2014 bestaat de Vrije Akademie, Centrum voor de Kunsten 25 jaar.  Een generatie Delftenaren heeft aan de Westvest 9 haar creativiteit ontdekt of verder ontwikkeld. Dit is ook de plek van waaruit al vele jaren cultuureducatie op de Delftse basisscholen wordt verzorgd. Cultuureducatie bestond al voor de Tweede Wereldoorlog, zij het niet in de uitgebreide vorm zoals we die nu kennen. Muziekonderwijs, meer specifiek zangonderwijs, werd verzorgd door kerkmusici die verbonden waren aan rooms-katholieke of protestantse kerken. In de praktijk kwam het erop neer dat de kinderen tijdens de muzieklessen op school de liederen leerden die ze op zondag werden geacht in de kerk te zingen, zoals psalmen, kerkliederen of  gregoriaanse gezangen. Het muziekonderwijs bestond verder uit muziektheorie. In rooms-katholieke kringen leerden de kinderen het notenschrift aan de hand van de zogenoemde methode Ward, ontwikkeld door de Amerikaanse muziekpedagoge Justine Bayard Ward (1879-1975). Het repertoire bestond uit klassieke liederen, gregoriaanse gezangen en volksliedjes. Ward  gebruikte de zogenoemde solmisatie, waarbij muziektonen  niet worden aangeduid als a, b, c,d,e, f en g, maar als do (of ut), re, mi, fa, so(l), la, ti (si), do, en geschreven werden met de cijfers van 1 tot 7, wat het zingen van bladmuziek zonder tekst aanzienlijk vereenvoudigde. In Nederland was het Willem Gehrels (1985-1971) die in de jaren dertig baanbrekend verrichtte op het gebied van muzikale vorming van kinderen. Zijn methode was een van de eerste complete didactische zangmethodes voor het onderwijs, die uitging van het zingen van volksliederen en die streefde naar een algemene muzikale vorming van het kind. Ook Gehrels solmiseerde op do, re mi, en hij  gebruikte handgebaren voor de verschillende tonen. Gehrels richtte in 1932 in Amsterdam de eerste Volksmuziekschool van Nederland op. Ook Delft kreeg er één. Hier maakten kinderen kennis met wereldse muziek: volksliedjes, volksdansjes, kampliedjes. Het was muziek die sterk werd beïnvloed door de toenmalige socialistische ideeën over volksverheffing.


 
Copyright: Stichting Pierre van Hauwe; Rosemieke van Hauwe.


Pierre van Hauwe
 Begin jaren zestig kwam er een nieuwe muziekmethode bij: Spelen met Muziek, het geesteskind van Pierre van Hauwe (1920-2009). De jonge musicus trad in 1945 in dienst van de Sint-Hippolytuskerk aan de Voorstraat. Van daaruit verzorgde hij muziekonderwijs op R.K. lagere scholen en de huishoudscholen en ulo’s  in de stad. Met leerlingen van de Delftse huishoudschool aan de Voorstraat richtte hij in 1946 het Delfts Madrigaalkoor op, dat internationale grote bekendheid kreeg. Van Hauwe werd in 1960 directeur van de Stedelijke Muziekschool Delft, het product van een fusie tussen de Delftse Volksmuziekschool en de in de jaren vijftig opgerichte Katholieke Muziekschool.  De school, die meteen al 750 leerlingen telde (drie jaar later was dit aantal al gegroeid tot 1200), opende haar deuren aan de Gasthuislaan 206, in de voormalige Prinses Julianaschool. Vijfentwintig vakdocenten helpen mee de achterstand die in Delft op muzikaal terrein heerste, in te lopen.  Omdat het Delftse gemeentebestuur het muziekonderwijs uit ideële overwegingen zwaar subsidieerde, en de tarieven bewust laag werden gehouden, was het muziekonderwijs toegankelijk voor een zeer brede laag van de bevolking.

Muziekles op school

Ook voor muziekonderwijs op school kwam meer aandacht. Het gemeentebestuur besloot in 1962 dat leerlingen van de vijfde en zesde klassen in het lager onderwijs voortaan muziekonderwijs moesten krijgen van vakkrachten. Elke klas kreeg tien lesuren per jaar. Door deze maatregel werd Delft de eerste gemeente in ons land waar muzikale vorming zich uitstrekte tot alle lagere scholen. Docenten van de Stedelijke Muziekschool bezochten, gewapend met bandrecorders en platenspelers en later ook de Orff-instrumenten, de Delftse scholen om op locatie muziekles te geven: muziek luisteren, muziek maken, muziektheorie. Later werd het lesprogramma uitgebreid. Hoogtepunt van het muzikale schooljaar was de befaamde Volkszangdag, waaraan zo´n tweeduizend leerlingen van de hoogste klassen van de lagere school deelnamen. Ze verzamelden zich op de Delftse Markt om met muzikale ondersteuning van het harmonieorkest van de Kabelfabriek, later van de Gist- en Spiritusfabriek (de latere Koninklijke Harmoniekapel Delft),  van tevoren op school ingestudeerde liedjes te zingen. Een soort scratch avant la lettre. Een hele generatie Delftenaren denkt nog wel eens met weemoed terug aan deze avonden waarop liedjes als ‘Gouden Zonne’, ‘Hertog Jan’, of ‘Hoort de muzikanten’ meerstemmig over de oude binnenstad klonken.

Spelen met Muziek
Van Hauwe had heel specifieke ideeën over muziekonderwijs. Hij vond dat de wijze waarop muziekonderwijs werd gegeven niet mocht worden overgelaten aan de kundigheid en willekeur van de docent. Er moest methodisch muziekonderwijs komen, en wel volgens een methode die hij zelf had ontwikkeld: Spelen met Muziek. Van Hauwe had zich hiervoor laten inspireren door de Hongaarse muziekpedagoog Zoltán Kodály en de Duitse musicus Carl Orff. Alle kleuter- en lagere scholen (en later de basisscholen) in Delft gebruikten tot ver in de jaren negentig deze methode in de lessen Algemene Muzikale Vorming (AMV). Na het succesvol doorlopen van de driejarige AMV - een cursus van de muziekschool waarvoor ouders apart moesten betalen - konden leerlingen doorstromen naar de muziekschool, waar ze een instrument leerden bespelen. Van Hauwe’s methode was baanbrekend. Veel Nederlandse gemeenten volgden het Delftse voorbeeld en ook het buitenland bleek zeer geïnteresseerd. Om te laten zien en horen wat er met zijn methode kon worden bereikt, maakte Van Hauwe regelmatig internationale concertreizen met zijn muziekschoolorkesten. Pedagogisch uitgangspunt in deze orkesten was dat iedere muziekschoolleerling vanaf AMV-leeftijd tot jong volwassene op ieder niveau van muzikale ontwikkeling een plaats kon krijgen in een muziekschoolorkest dat voor een groot deel bestond uit typische Orff-instrumenten (klokkenspel, xylofoon, pauken, trommels, en andere percussie-instrumenten). Strijkers en blazers kregen orkestpartijen op hun eigen niveau.  Een groot blokfluitkoor in 4- of 5-stemmige zetting was een vaste kern in deze orkesten.

Vrije Akademie

De Stedelijke Muziekschool groeide door en werd uitgebreid met andere disciplines, zoals dans en handvaardigheid. Door fusies met de Hazelhorstschool voor handenarbeid en vrije expressie en de stedelijke balletschool werd het als Kreativiteitscentrum, later Vrije Akademie, Centrum voor de Kunsten (VAK), mogelijk een breed pallet aan creativiteitscursussen aan te bieden voor kinderen en volwassenen. Dat gebeurde aanvankelijk vanuit het voormalige Zusterhuis aan de Koornmarkt, met dependances op verschillende locaties in de stad. In 1989 verhuisde de VAK naar de Westvest 9. Daar werden alle disciplines gebundeld en werd er een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de geschiedenis van de cultuureducatie in Delft.

Dit artikel is eerder verschenen in Delf, een uitgave van Erfgoed Delft e.o.

zie ook www.pierrevanhauwe.org


 

Bij ons aan de Chopinlaan: Niet klein te krijgen


Onverwachte tegenslagen en verkeerde inschattingen kunnen een mens lelijk in de problemen brengen.  Soms moet je leren ‘help’ te roepen als dingen dreigen mis te gaan.

Ze was 24 jaar toen ze van Den Haag verhuisde naar Delft. Dolblij met haar ruime woning aan de Chopinlaan. Eindelijk wat meer woon- en leefruimte voor zichzelf en haar twee kleine kinderen. Maar ze kon haar draai niet vinden. Ze kende er niemand. Ze had geen werk. De problemen stapelden zich op. Ze maakte schulden. Ze werd een vaste klant bij de voedselbank. Ze dreigde haar woning kwijt te raken. Achteraf was dat een zegen, want zo kwam ze bij de Financiële Winkel van de gemeente Delft terecht. Het werd een keerpunt in haar leven. Deze vrouw was niet gewend mensen lastig te vallen met persoonlijke problemen. Die hield je voor je, of loste je zelf op. Dat er instanties zijn die je belangeloos helpen, daarvan had ze geen idee. Ze had het veel te druk met overleven. Het gaat nu weer goed met de Surinaamse. De schulden zijn afbetaald. Via het Werkplein heeft ze werk gevonden in de thuiszorg. Ze is bezig met het opzetten van een gastouderproject. Woonbron helpt haar de flat op te fleuren. Ze heeft haar schroom overwonnen en stapt tegenwoordig overal op af. ‘Ik heb gemerkt dat het helemaal niet erg is om mensen om hulp te vragen. En ik ben ook niet meer bang om bij de gemeente aan te kloppen.’ Ze gaat ook niet langer anoniem door het leven. Ze heeft een leuk contact met andere ouders die ze ontmoet op het schoolplein van De Horizon en ze is vrijwilliger bij de Playground. ‘Als ik nu over straat loop, zeggen veel mensen hoi tegen me. Ik voel me hier nu thuis.’ Haar ogen stralen. Hier staat een mooie, sterke vrouw. Die krijg je niet meer klein.
Trudy van der Wees

Deze column is eerder verschenen in Delft op Zondag en is mede mogelijk gemaakt door Woonbron Delft

 

Bij ons aan de Chopinlaan: Een veilige buurt


 Voor vluchtelingen is de Chopinlaan thuis in den vreemde. Velen moesten hun land ontvluchten omdat ze zich bedreigd voelden. Hier zijn ze veel veiliger. Maar niet iedereen heeft dat door.
Een galerij vol fietsen, brommers, scooters, kinder- en winkelwagens. Het is een rotgezicht en ze versperren de doorgang. Gevaarlijk! De complexbeheerders wijzen bewoners hier voortdurend op, maar sommige mensen zijn hardleers. Neem nou die Irakees, die maar liefst drie fietsen voor zijn deur had staan. Hij was er niet toe te bewegen om ze op te bergen in de kelder. Ineens kreeg de complexbeheerder een lumineus idee. Hij legde de man uit wat er zou gebeuren als er brand uitbrak. Wat als de brandweer niet op tijd bij zijn woning kon komen, waar zijn kind lag te slapen? ‘Dan is het de schuld van de hulpverlener’, antwoordde de Irakees. ‘Nee, dan is het jouw schuld. Jij hebt die fietsen niet weggehaald.’ Eindelijk begon het bij de man te dagen: hij was verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid. Maar opbergen in de kelder, nee, dat zou helaas niet gaan. Hij liet zien wat er allemaal in stond: enorme hoeveelheden mondvoorraad en schoonmaakmiddelen, genoeg om het maanden mee uit te houden. Wat bleek? Meneer had de eerste en tweede golfoorlog meegemaakt. Hij was niet anders gewend dan te leven in een oorlogssituatie. Je moest altijd op het ergste voorbereid zijn. De man is weliswaar gevlucht naar een veilig land, maar - om Marco Borsato te citeren - de oorlog is nog niet uit zijn hoofd. Mag deze getraumatiseerde man zijn fietsen dan wel op de galerij zetten? Zeker niet, maar als je zijn achtergrond kent kun je hem misschien helpen. Je kunt meer begrip voor hem opbrengen en hem proberen ervan te overtuigen dat hamsteren niet nodig is. Dit is Delft. De Lidl is om de hoek. De schappen zijn altijd vol.

Trudy van der Wees
Deze column is eerder verschenen in Delft op Zondag en is mede mogelijk gemaakt door Woonbron Delft.

 

Bij ons aan de Chopinlaan: Winterslaap


Een paar weken geleden leek het even voorjaar: overal krokussen en narcissen, fluitende vogeltjes en vooral een heerlijk zonnetje dat de natuur weer tot leven brengt. Maar niet alleen de natuur…
Ik was thuis, en ik hoorde een irritant geluid dat ik niet kon lokaliseren. Het was niet mijn mobiele telefoon, geen wekker of andere elektronica. Geen inbraakalarm. Ik werd er gek van. Ten einde raad belde ik de complexbeheerder van Woonbron. Hij kwam langs en spitste de oren. Gelukkig hoorde hij het ook, ik was even bang dat ik het me verbeeldde. Hij doorzocht het hele huis. Hij ging bij de buren langs. Zelfs bij de boven- en benedenburen. Merkwaardig, daar had niemand het geluid gehoord. Daar kwam het geluid dus zeker niet vandaan. Toen ineens was het geluid verdwenen. Doodse stilte. De complexbeheerder kon verder weinig doen en vertrok. “Als u het weer hoort, moet u maar weer bellen”, zei hij voor hij de deur achter zich dicht trok. ’s Nachts bleef het stil. Maar de volgende dag begon het weer. Ik hing meteen aan de telefoon. “Dat geluid, het is er weer.” Dit keer kwam de complexbeheerder niet alleen, hij had zijn collega van sociaal beheer bij zich.  Weer doorzochten ze de woning. Niets. Toevallig viel hun oog op een pop in de vensterbank. “Wat een leuke beer”, zei de sociaal beheerder, en tilde de Winnie de Pooh van mijn zoontje op. Stilte. “Horen jullie het ook? Het geluid is weg.” Ze zette de pop weer terug in de vensterbank, die baadde in zonlicht. En ja hoor, daar wàs de piep weer. Het blijkt dat Winnie de Pooh is voorzien van een zonne-energie cel. Als deze oplaadt, gaat Winnie’s kop op en neer en gaat hij piepen. De lentezon had Winnie uit zijn winterslaap ontwaakt. Misschien moeten we Winnie opereren. Maar voorlopig woont hij ergens in de schaduw. En zwijgt.

Trudy van der Wees

Deze column is eerder verschenen in Delft op Zondag en is mede mogelijk gemaakt door Woonbron Delft

 

Bij ons aan de Chopinlaan: Carrièreswitch


Iedere jongen wil profvoetballer worden. Heel af en toe komt die droom uit. Zoals bij de jongeman die tegenover me zit. Sportief gekleed, een atletisch lichaam, een vriendelijke glimlach. Maar ik ontmoet hem niet in de kantine van ADO Den Haag. We zitten in de bibliotheek van basisschool De Horizon, en straks gaat hij weer aan het werk op de Playground. Een verkeerde beweging op het voetbalveld maakte een einde aan zijn carrière als profvoetballer. Gescheurde kruisbanden. Heracles Almelo had onvoldoende vertrouwen in zijn herstel. En zo keerde hij, een illusie armer, weer terug naar de Gillisbuurt, waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Geen werk, geen diploma, geen toekomst, en misschien nog wel het ergste van alles: geen hoop. De Schoolmate op De Horizon zag het met lede ogen aan en kreeg een idee. Hij was toch zo sportief? Bij de Playground waren activiteitenbegeleiders nodig. Was dat iets voor hem? Vrijwilligerswerk, dat wel. Maar, als het goed ging, en als hij voldoende uren zou maken, kwam hij in aanmerking voor een studiebeurs van de Richard Krajicek Foundation (RKF). Hij hapte toe. Drie keer per week was hij op de Playgrond te vinden. Hij kreeg kids die anders maar op straat rondhingen aan het sporten, en ze ontdekten hoe leuk dat is. Zijn enthousiasme groeide met de dag. Het leven kreeg waarempel weer zin. Nu doet de oud-profvoetballer met een beurs van de RKF een opleiding voor beveiliger. Hij studeert bovendien voor sportleider en hij is bezig om zijn diploma pupillentrainer te halen bij de KNVB. Zijn toekomst ligt weer in de sportwereld. ‘Je moet de kansen grijpen die je worden toegeworpen. Er lopen veel jongeren met hun ziel onder hun arm. Ik hoop dat ik hen kan motiveren om door te gaan, niet op te geven.’ Ongelooflijk wat één ontmoeting voor verschil kan maken. Geef mij ook zo’n Schoolmate!
Trudy van der Wees
Deze column is eerder verschenen in  Delft op Zondag en is mede mogelijk gemaakt door Woonbron Delft

 

Bij ons aan de Chopinlaan: Welkom Buren!


 
Verhuizen is spannend. Tussen welke mensen kom je te wonen? En hoe leg je op een ontspannen manier contact met je nieuwe buren?                      
In Nederland is het de gewoonte dat nieuwe buren zich komen voorstellen. Daarna ga je eens bij elkaar op de koffie en voor je het weet geef je elkaars plantjes water tijdens vakanties. Elk land heeft zo zijn eigen tradities op dit gebied. De Nederlander verwacht dat de nieuwe buren aanbellen, in Turkije  is het gebruikelijk dat de nieuwe bewoners hartelijk worden ontvangen. Buren bieden hun hulp aan, brengen iets te eten of drinken. Als dat niet gebeurt, is dat pijnlijk. De nieuwkomer voelt zich dan niet geaccepteerd. Tja, je moet het maar weten. Toen een Turks gezin in de Gillisbuurt kwam wonen, stonden er geen buren klaar om hen welkom te heten. Ze voelden zich overduidelijk niet welkom en klaagden erover bij de complexbeheerder. Die kende echter ook de andere kant van het verhaal. De Nederlandse buren óók boos. Waarom waren de nieuwkomers zich niet komen voorstellen? Ook zij voelden zich niet prettig met deze anonimiteit en hadden hierover hun beklag gedaan bij de complexbeheerder. Die stelde voor dat zij alsnog het initiatief zouden nemen. Geen sprake van: het initiatief moest komen van de nieuwkomers. De Turkse buren waren evenmin bereid hun trots in te slikken. Zo had de irritatie nog lang kunnen duren. Op zulke momenten begin je te begrijpen waarom aan sommige conflicten in de wereld nooit een einde komt. De complexbeheerder gaf niet op en bleef met beiden in gesprek. Uiteindelijk heeft de Nederlandse familie de eerste stap gezet en aangebeld bij de buren. Ze legden uit dat er sprake was van een misverstand. Het ijs was gebroken. Ze mochten meteen aanschuiven voor een Turkse maaltijd. Sindsdien leven de buren vredig samen. Volgende keer een lekkere Hollandse stamppot na een slopende verhuisdag?

Trudy van der Wees

Deze column is eerder verschenen in Delft op Zondag en is mede mogelijk gemaakt door Woonbron Delft