De Delftse student Mom Wellenstein overleefde kamp Amersfoort en publiceerde na bijna zeventig jaar zijn herinneringen aan het allereerste concentratiekamp in Nederland.
Op 19 april 2004 houdt Edmund ‘Mom’ Wellenstein een herdenkingslezing bij Kamp Amersfoort. Het is dan 62 jaar geleden dat hij daar was, als 23-jarige student, opgepakt wegens het verspreiden van een illegaal krantje, De Oprechte Delftenaar. Na een half jaar werd hij tot zijn verrassing vrijgelaten, waarna hij onmiddellijk zijn verzetswerk weer oppakte. Na zijn kamptijd schreef Wellenstein zijn ervaringen op. ‘Ik wilde de geschiedenis vastleggen, vooral omdat velen het niet meer konden navertellen. Ik heb in Amersfoort de laatsten van een groep van zo’n honderd zogenaamde Russen zien afvoeren. Deze Aziatische krijgsgevangenen hebben geen steen op hun graf. Iedereen zou hen zijn vergeten. Op deze manier was er nog een getuigenis van hun bestaan’, zegt hij in een interview met het Reformatorisch Dagblad d.d. 5 april 2013. ‘Ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat men in een oorlog, waarin elke trein nodig is, een groep mensen meer dan 1000 kilometer vervoert om ze in een kamp te laten sterven en de overlevenden te doden. Dat is alleen pure wreedheid.’ Pas dit jaar leidden zijn aantekeningen tot een heus boek, Nummers die een ziel hebben, een sober en tegelijkertijd aangrijpend relaas over zijn verblijf in Polizeitliches Durchgangslager Amersfoort. Het was het eerste kamp in Nederland dat naar het model van een Duits concentratiekamp was ingericht en georganiseerd, onder leiding van de SS en destijds in de buitenwereld nog nauwelijks bekend, want tot dan toe was er nog bijna niemand ooit weer uitgekomen. Levend. Sowieso was Nederland nog nauwelijks bekend met het begrip concentratiekamp. Kamp Westerbork was nog niet gebouwd, Vught evenmin, laat staan dat men enig idee had wat zich elders in de wereld afspeelde. ‘Ik belandde op een plek waar ik de waanzin in werking zag’, vertelt Wellenstein in het radioprogramma Het spoor terug, d.d. 31 maart 2013. ‘We voeren dus niet alleen oorlogen, we zijn totaal van de wereld los. We wisten nog niets van de vernietigingskampen maar in Amersfoort zagen we het systeem in al zijn kleinheid. Alle excessen die hier plaatsvonden werden later grootschalig toegepast in de vernietigingskampen. Het was maar een minuscuul gebeuren daar in Amersfoort, een speldeknopje in een gigantisch breiwerk, en ik maakte er deel van uit. Later ontmoette ik in mijn leven mensen die op andere plekken op de wereld precies hetzelfde hadden meegemaakt, dezelfde chaos. En net als ik hadden ze die chaos overleefd. Het had ook anders kunnen lopen…’
Studentenverzet
Edmund Peter Wellenstein bracht zijn kinderjaren door in Nederlands-Indië, waar zijn vader bestuursambtenaar in de toenmalige kolonie was. Na het overlijden van zijn vader keerde het gezin terug naar Nederland. In 1937 begon hij aan een studie natuurkunde aan de Technische Hogeschool Delft. Aan een onbezorgde studententijd kwam drie jaar later een einde met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Mom Wellenstein werd voorzitter van de Centrale Commissie voor Studiebelangen. En hoewel deze commissie daar niet voor was bedoeld, kreeg dit orgaan tijdens de bezetting een steeds belangrijker functie als studentenvertegenwoordiging. Waar het bestuur van de TH Delft zich zo veel mogelijk trachtte te schikken naar de wensen van de bezetter, in de hoop de hogeschool zo lang mogelijk open te houden, pleitte de Centrale Commissie voor Studiebelangen voor openlijk verzet. Toen joden de toegang tot de hogeschool werd ontzegd, brak er een studentenstaking uit. Toen joden geen lid meer mochten worden van studentenverenigingen, hieven de verenigingen zichzelf op. Samen met enkele mede-studenten richtte Wellenstein een klein verzetsgroepje op met als doel te publiceren over wat er allemaal voor schandelijks gebeurde op bestuurlijk niveau. Hij leende 100 gulden van een oom voor de aanschaf van een stencilmachine en papier en schreef een lijvig protest, een oproep aan alle medewerkers van de TH om niet mee te werken aan het verderfelijke nazi-systeem. De NSB-curator van de TH kreeg er lucht van en liet Wellenstein arresteren. Na twee maanden te hebben doorgebracht in het Oranjehotel in Scheveningen werd hij op transport gesteld naar kamp Amersfoort. ‘In de gevangenis in Scheveningen, waar ‘Amersfoort’ als mogelijke bestemming vagelijk bekend was, dachten velen nog; lekker buiten! Wel begrijpelijk als men zijn dagen in een cel doorbrengt. Maar toen wij hier de eerste verspreide Häftlinge met slepende tred en holle ogen aan ons voorbij zagen komen, waarvan er één met stokslagen werd voortgejaagd, wisten wij direct al beter. Die heerlijke, frisse buitenlucht werd bij de heersende kou al gauw één van de vele vijanden van onze snel verzwakkende lijven’, vertelt Wellenstein in 2004.
Kampleven
Hij is altijd terughoudend geweest om over zijn kampervaringen te schrijven. Hij was bang onvoldoende de diepere essentie van zijn ervaringen te kunnen verwoorden. Want hoe omschrijf je honger, échte honger? Hoe omschrijf je de angst, de paniek, het gevoel om als een beest behandeld te worden? En hoe omschrijf je de enorme overlevingsdrang die in elk mens schuilt? In ‘Nummers die een ziel hebben’ slaagt hij daar echter wonderwel in. Hij beschrijft secuur het dagelijkse leven in het kamp. Hij schetst een indringend beeld van de verschillende manieren waarop mensen onder dit soort extreme omstandigheden reageren en hoe eenieder vooral bezig is met het eigen overleven. Wellenstein weet echter zijn ervaringen en ooggetuigenverslagen op een ander niveau te tillen. Hij beschrijft zonder waardeoordeel, bijna filosofisch, hoe de processen verlopen die mensen ertoe brengen wezenlijke scheidslijnen te overschrijden. Het is een nuchter, praktisch verslag van zijn verblijf in Amersfoort. Het zijn herinneringen aan veel ellende, aan brute, vaak sadistische willekeur. Toch denkt Wellenstein niet zwart-wit. Er waren ook ‘goede’ Duitsers, die gevangenen spaarden waar ze konden. En er waren ‘foute’ Nederlanders die zich hadden laten rekruteren voor het SS-wachtbataljon, en die de wachttorens bewaakten. Goed en slecht, de grenzen vervaagden in kamp Amersfoort.
Voorloper EU
Wellenstein schrijft met veel warmte over enkele van zijn kampgenoten, kameraden die elkaar steunden, maar die in veel gevallen weer afscheid van elkaar moesten nemen. Telkens weer een intens verdrietig moment. Veel van deze kameraden overleven de oorlog niet. Wie de oorlog wèl overleeft is Max Kohnstamm. De vijf jaar oudere, pas afgestudeerde historicus werd als represaille voor een gepleegde aanslag drie maanden in Amersfoort opgesloten. In Kohnstamm treft Wellenstein een lotgenoot en zielsverwant. Ze zitten op dezelfde golflengte en vragen zich af: Waar moet het na deze menselijke en politieke catastrofe heen? Hoe kan een terugval in deze barbarij worden voorkomen? Vijf jaar na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog staan Wellenstein en Kohnstamm samen aan de wieg van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de EU, met als doel te voorkomen dat er opnieuw een wedloop ontstaat om elkaar militair en politiek te overheersen. ‘Geen vage, abstracte ideeën voor een beter Europa, maar een nuchtere, zakelijke aanpak om het rivaliserende naast elkaar leven van wantrouwende buurstaten te overstijgen in een bovennationale behartiging van gezamenlijke belangen.’ In verschillende uiteenlopende functies - Wellenstein werd secretaris-generaal bij de EGKS - wijdden Kohnstamm en Wellenstein hun verdere professionele leven aan deze zaak, waarvoor de kiem werd gelegd in de modder van Amersfoort.
Meer Delftse gevangenen
Bij aankomst in kamp Amersfoort ontdekt Mom Wellenstein meteen vrienden en kennissen uit Delft. Deze inmiddels ervaren kampbewoners maken hem duidelijk dat hij het beste kan verzwijgen dat hij student is. ‘Studenten en dominees maken ze ’t hier extra zuur’. Op aanraden van mede-Delftenaar Herman Bolt schrijft Wellenstein zich in als natuurkundige. In Amersfoort treft Wellenstein diverse leden van de verzetsgroepen Mekel en Schoemaker, die daar hun proces afwachten. De Delftse hoogleraren ir. R.L.A. Schoemaker en prof.dr.ir. J.A. Mekel richtten vlak na het begin van de bezetting met vele Delftse studenten verschillende verzetsgroepen op. Zij werden in 1941 verraden, opgepakt en in 1942 overgeplaatst naar kamp Amersfoort, waar in april 1942 een proces tegen hen werd gevoerd. Bijna alle leden van de verzetsgroepen werden ter dood veroordeeld en in concentratiekamp Sachsenhausen Oranienburg geëxecuteerd. Zij behoorden tot de eerste lichting van de in totaal 183 slachtoffers uit de Delftse universitaire gemeenschap die zouden omkomen door direct of indirect verzet tegen de Duitsers. Wellenstein meldt in zijn boek dat Schoemaker de tijd in Amersfoort doorbracht met het ontwerpen van de dakconstructie van het nieuwe magazijn dat de Maurer und Handlänger achter de ziekenbarak moesten bouwen. Geen Duitser begreep iets van die constructie, zodat de professor veel vrijheid had. Meestal zat hij in de Duitse Schreibstube te tekenen en af en toe vertoonde hij zich op het werk, om aanwijzingen te geven. Ook de Delftse student Frans van Hasselt maakte deel uit van de groep Mekel. Hij bevond zich samen met Wellenstein in het kamp. Van Hasselt was in opspraak geraakt omdat hij had geprotesteerd tegen het ontslag van Joodse hoogleraren aan de Technische Hogeschool. Daags nadat dit besluit was bekendgemaakt, verzamelde zich een menigte bij het Gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde, omdat men verwachtte dat professor mr. A.C. Josephus Jitta daar zijn laatste college zou geven. Dat college ging niet door maar Frans van Hasselt, student en voorzitter van Het Gezelschap Practische Studie, hield er een korte maar krachtige rede met als thema: ‘Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wille’. De volgende maandag en dinsdag staakten drieduizend Delftse studenten. Het was de eerste vorm van studentenverzet in Delft gedurende de jaren ’40-’45.
Onverwachte vrijlating
Behalve Mom Wellenstein werden ook de Delftse studenten Henk Reef en Leo Hupkes aangehouden op verdenking van het vervaardigen en verspreiden van De Oprechte Delftenaar. Beiden werden veel eerder dan Wellenstein vrijgelaten. Pas na de oorlog kreeg Wellenstein te horen hoe één en ander in zijn werk was gegaan. De arrestatie van de drie Delftse studenten had de bezettingsautoriteiten in een gênant conflict gebracht met vader van Leo Hupkes, die president-directeur was van de Nederlandse Spoorwegen. In die tijd was dat nog een invloedrijke functie. Leo werd al na een maand vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. Henk verbleef drie maanden met Wellenstein in kamp Amersfoort en werd toen eveneens op vrije voeten gesteld. Hij vertelde Wellenstein vele jaren later dat hij aanwijzingen had dat ook zijn vader, eigenaar van een groot aannemingsbedrijf, beïnvloedingsmogelijkheden bij de autoriteiten had gevonden. De moeder van Wellenstein had die mogelijkheid niet, maar zij had via de advocate mr. Ragnhild Stapel toegang gekregen tot Wellensteins Sacharbeiter. ‘Pas achteraf hoorde ik dat die haar kort voordat mijn zes maanden Amersfoort om waren, had laten begrijpen dat het niet meer zo heel lang zou duren. Mijn slimme moeder had voor haar bezoek geen emotionele argumenten aangevoerd, maar beetoogd dat zij toch moest weten of mijn studentenkamertje à 15 gulden per maand voor het nieuwe studiejaar moest worden aangehouden. Neen, was het antwoord, want als hij vrij komt mag hij niet meer studeren. O, zei mijn moeder, wanneer is dat dan? Waarop het ‘niet zo lang meer’ kwam, waarschijnlijk verrast door het zakelijke gesprek. Maar dat wist ik in de PDA natuurlijk niet. Ik was eerder ongerust omdat ik alleen was overgebleven. Ik stelde mij geheel in op lange gevangenschap en telde de maanden niet eens meer.’
Meer informatie: www.kampamersfoort.nl
‘Nummers die een ziel hebben’. ISBN978 90 253 7048 0. Uitgeverij Athenaeum, € 17,50
Artikel is eerder verschenen in Delf