woensdag 5 februari 2014

De chaos en de gekte van kamp Amersfoort

De Delftse student Mom Wellenstein overleefde kamp Amersfoort en publiceerde na bijna zeventig jaar zijn herinneringen aan het allereerste concentratiekamp in Nederland. 

Op 19 april 2004 houdt Edmund ‘Mom’ Wellenstein een herdenkingslezing bij Kamp Amersfoort. Het is dan 62 jaar geleden dat hij daar was, als 23-jarige student, opgepakt wegens het verspreiden van een illegaal krantje, De Oprechte Delftenaar. Na een half jaar werd hij tot zijn verrassing vrijgelaten, waarna hij onmiddellijk zijn verzetswerk weer oppakte. Na zijn kamptijd schreef Wellenstein zijn ervaringen op. ‘Ik wilde de geschiedenis vastleggen, vooral omdat velen het niet meer konden navertellen. Ik heb in Amersfoort de laatsten van een groep van zo’n honderd zogenaamde Russen zien afvoeren. Deze Aziatische krijgsgevangenen hebben geen steen op hun graf. Iedereen zou hen zijn vergeten. Op deze manier was er nog een getuigenis van hun bestaan’, zegt hij in een interview met het Reformatorisch Dagblad d.d. 5 april 2013. ‘Ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat men in een oorlog, waarin elke trein nodig is, een groep mensen meer dan 1000 kilometer vervoert om ze in een kamp te laten sterven en de overlevenden te doden. Dat is alleen pure wreedheid.’ Pas dit jaar leidden zijn aantekeningen tot een heus boek, Nummers die een ziel hebben, een sober en tegelijkertijd aangrijpend relaas over zijn verblijf in  Polizeitliches Durchgangslager Amersfoort. Het was het eerste kamp in Nederland dat naar het model van een Duits concentratiekamp was ingericht en georganiseerd, onder leiding van de SS en destijds in de buitenwereld nog nauwelijks bekend, want tot dan toe was er nog bijna niemand ooit weer uitgekomen. Levend. Sowieso was Nederland nog nauwelijks bekend met het begrip concentratiekamp. Kamp Westerbork was nog niet gebouwd, Vught evenmin, laat staan dat men enig idee had wat zich elders in de wereld afspeelde. ‘Ik belandde op een plek waar ik de waanzin in werking zag’, vertelt Wellenstein in het radioprogramma Het spoor terug, d.d. 31 maart 2013. ‘We voeren dus niet alleen oorlogen, we zijn totaal van de wereld los. We wisten nog niets van de vernietigingskampen maar in Amersfoort zagen we het systeem in al zijn kleinheid. Alle excessen die hier plaatsvonden werden later grootschalig toegepast in de vernietigingskampen. Het was maar een minuscuul gebeuren daar in Amersfoort, een speldeknopje in een gigantisch breiwerk, en ik maakte er deel van uit. Later ontmoette ik in mijn leven mensen die op andere plekken op de wereld precies hetzelfde hadden meegemaakt, dezelfde chaos. En net als ik  hadden ze die chaos overleefd. Het had ook anders kunnen lopen…’

Studentenverzet

Edmund Peter Wellenstein bracht zijn kinderjaren door in Nederlands-Indië, waar zijn vader bestuursambtenaar in de toenmalige kolonie was. Na het overlijden van zijn vader keerde het gezin terug naar Nederland. In 1937 begon hij aan een studie natuurkunde aan de Technische Hogeschool Delft. Aan een onbezorgde studententijd kwam drie jaar later een einde met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Mom Wellenstein werd voorzitter van de Centrale Commissie voor Studiebelangen. En hoewel deze commissie daar niet voor was bedoeld, kreeg dit orgaan tijdens de bezetting een steeds belangrijker functie als studentenvertegenwoordiging. Waar het bestuur van de TH Delft zich zo veel mogelijk trachtte te schikken naar de wensen van de bezetter, in de hoop de hogeschool zo lang mogelijk open te houden, pleitte de Centrale Commissie voor Studiebelangen voor openlijk verzet. Toen joden de toegang tot de hogeschool werd ontzegd, brak er een studentenstaking uit. Toen joden geen lid meer mochten worden van studentenverenigingen, hieven de verenigingen zichzelf op. Samen met enkele mede-studenten richtte Wellenstein een klein verzetsgroepje op met als doel te publiceren over wat er allemaal voor schandelijks gebeurde op bestuurlijk niveau. Hij leende 100 gulden van een oom voor de aanschaf van een stencilmachine en papier en schreef een lijvig protest, een oproep aan alle medewerkers van de TH om niet mee te werken aan het verderfelijke nazi-systeem. De NSB-curator van de TH kreeg er lucht van en liet Wellenstein arresteren. Na twee maanden te hebben doorgebracht in het Oranjehotel in Scheveningen werd hij op transport gesteld naar kamp Amersfoort. ‘In de gevangenis in Scheveningen, waar ‘Amersfoort’ als mogelijke bestemming vagelijk bekend was, dachten velen nog; lekker buiten! Wel begrijpelijk als men zijn dagen in een cel doorbrengt. Maar toen wij hier de eerste verspreide Häftlinge met slepende tred en holle ogen aan ons voorbij zagen komen, waarvan er één met stokslagen werd voortgejaagd, wisten wij direct al beter. Die heerlijke, frisse buitenlucht werd bij de heersende kou al gauw één van de vele vijanden van onze snel verzwakkende lijven’, vertelt Wellenstein in 2004. 

Kampleven 

Hij is altijd terughoudend geweest om over zijn kampervaringen te schrijven. Hij was bang onvoldoende de diepere essentie van zijn ervaringen te kunnen verwoorden. Want hoe omschrijf je honger, échte honger? Hoe omschrijf je de angst, de paniek, het gevoel om als een beest behandeld te worden? En hoe omschrijf je de enorme overlevingsdrang die in elk mens schuilt? In ‘Nummers die een ziel hebben’ slaagt hij daar echter wonderwel in. Hij beschrijft secuur het dagelijkse leven in het kamp. Hij schetst een indringend beeld van de verschillende manieren waarop mensen onder dit soort extreme omstandigheden reageren en hoe eenieder vooral bezig is met het eigen overleven.  Wellenstein weet echter zijn ervaringen en ooggetuigenverslagen op een ander niveau te tillen. Hij beschrijft zonder waardeoordeel, bijna filosofisch,  hoe de processen verlopen die mensen ertoe brengen wezenlijke scheidslijnen te overschrijden. Het is een nuchter, praktisch verslag van zijn verblijf in Amersfoort. Het zijn herinneringen aan veel ellende, aan brute, vaak sadistische willekeur. Toch denkt Wellenstein niet zwart-wit. Er waren ook ‘goede’ Duitsers, die gevangenen spaarden waar ze konden. En er waren ‘foute’ Nederlanders die zich hadden laten rekruteren voor het SS-wachtbataljon, en die de wachttorens bewaakten. Goed en slecht, de grenzen vervaagden in kamp Amersfoort. 

Voorloper EU

Wellenstein schrijft met veel warmte over enkele van zijn kampgenoten, kameraden die elkaar steunden, maar die in veel gevallen weer afscheid van elkaar moesten nemen. Telkens weer een intens verdrietig moment. Veel van deze kameraden overleven de oorlog niet. Wie de oorlog wèl overleeft is Max Kohnstamm. De vijf jaar oudere, pas afgestudeerde historicus werd als represaille voor een gepleegde aanslag  drie maanden in Amersfoort opgesloten. In Kohnstamm treft  Wellenstein een lotgenoot en zielsverwant. Ze zitten op dezelfde golflengte en vragen zich af: Waar moet het na deze menselijke en politieke catastrofe heen? Hoe kan een terugval in deze barbarij worden voorkomen? Vijf jaar na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog staan Wellenstein en Kohnstamm samen aan de wieg van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de EU, met als doel te voorkomen dat er opnieuw een wedloop ontstaat om elkaar militair en politiek te overheersen. ‘Geen vage, abstracte ideeën voor een beter Europa, maar een nuchtere, zakelijke aanpak om het rivaliserende naast elkaar leven van wantrouwende buurstaten te overstijgen in een bovennationale behartiging van gezamenlijke belangen.’ In verschillende uiteenlopende functies - Wellenstein werd secretaris-generaal bij de EGKS - wijdden Kohnstamm en Wellenstein hun verdere professionele leven aan deze zaak, waarvoor de kiem werd gelegd in de modder van Amersfoort. 

Meer Delftse gevangenen 


Bij aankomst in kamp Amersfoort ontdekt Mom Wellenstein meteen vrienden en kennissen uit Delft. Deze inmiddels ervaren kampbewoners maken hem duidelijk dat hij het beste kan verzwijgen dat hij student is. ‘Studenten en dominees maken ze ’t hier extra zuur’.  Op aanraden van mede-Delftenaar Herman Bolt schrijft Wellenstein zich in als natuurkundige. In Amersfoort treft Wellenstein diverse leden van de verzetsgroepen Mekel en Schoemaker, die daar hun proces afwachten. De Delftse hoogleraren ir. R.L.A. Schoemaker en prof.dr.ir. J.A. Mekel richtten vlak na het begin van de bezetting met vele Delftse studenten verschillende verzetsgroepen op. Zij werden in 1941 verraden, opgepakt en in 1942 overgeplaatst naar kamp Amersfoort, waar in april 1942 een proces tegen hen werd gevoerd. Bijna alle leden van de verzetsgroepen werden ter dood veroordeeld en in concentratiekamp Sachsenhausen Oranienburg geëxecuteerd. Zij behoorden tot de eerste lichting van de in totaal 183 slachtoffers uit de Delftse universitaire gemeenschap die zouden omkomen door direct of indirect verzet tegen de Duitsers. Wellenstein meldt in zijn boek dat Schoemaker de tijd in Amersfoort doorbracht met het ontwerpen van de dakconstructie van het nieuwe magazijn dat de Maurer und Handlänger achter de ziekenbarak moesten bouwen. Geen Duitser begreep iets van die constructie, zodat de professor veel vrijheid had. Meestal zat hij in de Duitse Schreibstube te tekenen en af en toe vertoonde hij zich op het werk, om aanwijzingen te geven. Ook de Delftse student Frans van Hasselt maakte deel uit van de groep Mekel. Hij bevond zich samen met Wellenstein in het kamp. Van Hasselt was in opspraak geraakt omdat hij had geprotesteerd tegen het ontslag van Joodse hoogleraren aan de Technische Hogeschool. Daags nadat dit besluit was bekendgemaakt, verzamelde zich een menigte bij het Gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde, omdat men verwachtte dat professor mr. A.C. Josephus Jitta daar zijn laatste college zou geven. Dat college ging niet door maar Frans van Hasselt, student en voorzitter van Het Gezelschap Practische Studie, hield er een korte maar krachtige rede met als thema: ‘Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wille’. De volgende maandag en dinsdag staakten drieduizend Delftse studenten. Het was de eerste vorm van studentenverzet in Delft gedurende de jaren ’40-’45.

Onverwachte vrijlating 

Behalve Mom Wellenstein werden ook de Delftse studenten Henk Reef en Leo Hupkes aangehouden op verdenking van het vervaardigen en verspreiden van De Oprechte Delftenaar. Beiden werden veel eerder dan Wellenstein vrijgelaten. Pas na de oorlog kreeg Wellenstein te horen hoe één en ander in zijn werk was gegaan. De arrestatie van de drie Delftse studenten had de bezettingsautoriteiten in een gênant conflict gebracht met vader van Leo Hupkes, die president-directeur was van de Nederlandse Spoorwegen. In die tijd was dat nog een invloedrijke functie. Leo werd al na een maand vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. Henk verbleef drie maanden met Wellenstein in kamp Amersfoort en werd toen eveneens op vrije voeten gesteld. Hij vertelde Wellenstein vele jaren later dat hij aanwijzingen had dat ook zijn vader, eigenaar van een groot aannemingsbedrijf, beïnvloedingsmogelijkheden bij de autoriteiten had gevonden. De moeder van Wellenstein had die mogelijkheid niet, maar zij had via de advocate mr. Ragnhild Stapel toegang gekregen tot Wellensteins Sacharbeiter. ‘Pas achteraf hoorde ik dat die haar kort voordat mijn zes maanden Amersfoort om waren, had laten begrijpen dat het niet meer zo heel lang zou duren. Mijn slimme moeder had voor haar bezoek geen emotionele argumenten aangevoerd, maar beetoogd dat zij toch moest weten of mijn studentenkamertje à 15 gulden per maand voor het nieuwe studiejaar moest worden aangehouden. Neen, was het antwoord, want als hij vrij komt mag hij niet meer studeren. O, zei mijn moeder, wanneer is dat dan? Waarop het ‘niet zo lang meer’ kwam, waarschijnlijk verrast door het zakelijke gesprek. Maar dat wist ik in de PDA natuurlijk niet. Ik was eerder ongerust omdat ik alleen was overgebleven. Ik stelde mij geheel in op lange gevangenschap en telde de maanden niet eens meer.’


Meer informatie: www.kampamersfoort.nl

‘Nummers die een ziel hebben’. ISBN978 90 253 7048 0. Uitgeverij Athenaeum, € 17,50

Artikel is eerder verschenen in Delf


De fluwelen revolutie aan de TH Delft


De jaren zestig zijn de geschiedenisboekjes ingegaan als een roerige tijd. De koude oorlog bepaalde de internationale politieke verhoudingen. In Nederland kwam het tot een botsing tussen de gevestigde en de nieuwe orde. Gerenommeerde theatergezelschappen werden met tomaten bekogeld vanwege hun gebrek aan maatschappelijk engagement. In universiteitssteden kwamen jongeren in opstand tegen de starre verhoudingen in de maatschappij. 

Nadat in 1968 in Parijs opstanden waren uitgebroken onder Franse studenten, sloeg de geest der revolutie over naar Nederlandse studentensteden. In 1969 bezetten studenten het Amsterdamse Maagdenhuis om medezeggenschap af te dwingen op allerlei niveaus. In Delft leefden dezelfde ongenoegens,  maar wilde Amsterdamse taferelen speelden zich hier niet af. Natuurlijk, de spirit van de jaren zestig ging niet aan de Delftse studenten voorbij. Ze lieten hun haar groeien, ze lieten hun colberts thuis en gingen gekleed in coltruien. Ze luisterden naar de Rolling Stones en The Beatles, zagen hun ongenoegen vertaald in protestsongs van Bob Dylan en Boudewijn de Groot en vluchtten - al dan niet geholpen door geestverruimende middelen - in de psychedelische muziek van Pink Floyd of The Doors.

Fluwelen revolutie

In mei 1969 nam het verzet van de Delftse studenten vaste vormen aan. Ze hadden hun buik vol van de autoritaire, arrogante houding van de hoogleraren aan de Technische Hogeschool. ‘Het was een kaste die zich boven iedereen verheven voelde’, verklaarde actievoerder van het eerste uur Jan Ilsink in 2006 in een interview met Delft Integraal. Aanvankelijk beperkte het verzet zich tot het verspreiden van pamfletten en het ophangen van posters met leuzen. In 1969 kwam het echter tot een botsing tussen de hoogleraren van Bouwkunde en de studenten. Aanleiding was de onvrede over de zeer beperkte inspraak van studenten en niet-wetenschappelijk personeel op het gevoerde beleid. Wytze Patijn, oud-decaan van de faculteit Bouwkunde en tegenwoordig stadsbouwmeester van de gemeente Delft, studeerde bouwkunde toen de macht van de hoogleraren via een fluwelen revolutie werd gebroken. “Tijdens een openbare vergadering werd naar aanleiding van een drietal moties alle macht overgedragen aan een algemene vergadering van studenten en personeel.  Voortaan zou iedereen één stem hebben.” Vanaf dat moment waait er een nieuwe, frisse wind door de Bouwkunde Delft. Er worden nieuwe gastdocenten aangetrokken, studenten mogen zelf onderwijsvormen verzinnen en praktijkonderwijs doet zijn intrede. Groepsgewijs bestuderen studenten onderwerpen als milieuvervuiling, politieke theorie, cultuurfilosofie, industrialisatie van de woningbouw, stadsvernieuwing en bewonersparticipatie.

Twijfel

Over elke beslissing - van de benoeming van nieuwe hoogleraren tot de kwaliteit van het kantinevoedsel – werd uitgebreid en breed gediscussieerd. De hoogleraren boden daar opmerkelijk genoeg alle ruimte voor. ‘Als jonge studenten meenden wij dat we de wijsheid in pacht hadden”, zegt Patijn. “Ik heb mijn eigen teksten uit die tijd nog wel eens teruggelezen en heb me afgevraagd: waar haalden we het lef vandaan om zo’n toon aan te slaan? Verbazingwekkend dat men dat van ons pikte.” Hoogleraren uit die tijd hebben daar wel een verklaring voor. “Ik probeerde te vermijden om tegen studenten in te gaan. Ik ging een eind met ze mee en daarin kon ik ze bijsturen. Zo kon je het meest bereiken”, aldus oud-rector magnificus prof.dr.ir. Hans Dirken in Delft Integraal.  “Het was een tijd waarin niemand iets meer absoluut zeker wist. De oorlog was voorbij. De tijd van de wederopbouw eveneens. Onze generatie vond alles wat er was gebeurd fout en stelde de oudere generatie hiervoor verantwoordelijk. Alles werd ter discussie gesteld. Daardoor gingen sommige docenten zelf ook twijfelen. Tegelijkertijd zagen ze ook wel in hoe griezelig het was om jong volwassenen alle macht te geven. Dus probeerden ze vanuit hun eigen verantwoordelijkheidsgevoel betrokken te blijven bij de jongeren, al zal ze dat ongetwijfeld ook moeite hebben gekost.” Sommige docenten hadden hier geen geduld voor. Prof. W.T. Koiter bijvoorbeeld, een zeer invloedrijke hoogleraar toegepaste mechanica, had grote bezwaren tegen de invoering van de democratisering bij de universiteiten en nam in 1973 zijn ontslag. Hij wenste in een democratische structuur geen bestuursverantwoordelijkheid te nemen. Een dergelijke structuur was in zijn ogen inherent corrupt.

Grimmige sfeer

Hoogleraren die zich niet wensten te conformeren aan de nieuwe mores, werd het vuur aan de schenen gelegd. Aldo van Eyck en Herman Hertzberger werden aanvankelijk als helden binnengehaald, maar al na een paar jaar werden de architecten verketterd vanwege hun denkbeelden. Patijn: “De studentenbeweging kreeg steeds meer politiek-marxistische trekjes. De vrije sfeer van laat duizend bloemen bloeien sloeg om en kreeg iets grimmigs. De bestuurlijke revolutie leidde tot vernieuwing van het architectuuronderwijs. Het algemene idee was dat we de samenleving moesten veranderen. We wilden geen architect meer worden, maar sociaal ingenieur. We zetten ons steeds meer af tegen ontwerpdocenten die alleen vakgericht onderwijs wilden geven en een maatschappelijke en politieke oriëntatie in het onderwijs niet van belang vonden. Architecten als Van Eijk en Hertzberger werden beschouwd als wereldvreemde, naïeve kunstenaars, ‘slippendragers van het kapitaal’, die slechts gericht waren op de eigen artistieke ontwikkeling. In onze ogen moest een architect ook bouwen voor het gewone volk en daarin zijn verantwoordelijkheid nemen. Dit leidde tot hoogoplopende conflicten.”

Rijke tijd

De revolutie op Bouwkunde had ook positieve kanten. Er kwam een afdeling Volkshuisvesting. Samen met burgers werden er plannen gemaakt voor stadsvernieuwing. “Uiteindelijk is het ook een waanzinnig rijke tijd geweest”, meent Patijn. “We wilden alles kunnen begrijpen, alles uitzoeken. Sociologie en cultuurfilosofie kwamen in de belangstelling, we lazen en bestudeerden alles wat los en vast zat. We waren er echt van overtuigd dat we de wereld konden veranderen.” Dat dit uiteindelijk niet is gelukt is vooral pijnlijk voor het eerste echelon actievoerders, van wie sommigen zo op gingen in de marxistische leer dat ze besloten hun studie te beëindigen en in de fabrieken te gaan werken. “Zij dachten werkelijk dat de studentenopstand zich zou uitbreiden naar de hele samenleving. Dat is niet gebeurd. Veel mensen van het eerste uur zijn hierdoor gedesillusioneerd geraakt.” Patijn heeft hun dwepen met het communisme nooit begrepen. “Ik vond het een beetje eng dat jong volwassenen puur vanuit een theorie gingen handelen. Ik vond het ook heel vreemd dat iets dat als een bevrijding begon, langzaam veranderde in weer een nieuw keurslijf.”

Angst om te behagen

Maar ook de jonge Patijn voelde het idealisme om dingen te veranderen en aan de knoppen te zitten. Hij hield zich de eerste helft van de jaren zeventig meer bezig met politiek-bestuurlijke processen dan met zijn studie. In 1976 studeerde hij uiteindelijk af op variatiebouw, de bloemkoolwijken à la Tanthof, waar je vanwege het organische patroon van kronkelende straten en woonerven steevast verdwaalt. Na zijn afstuderen ging hij aan de slag bij de gemeente Rotterdam,  waar hij zijn maatschappelijke motivatie kon botvieren op de stadsvernieuwing, die in de havenstad van de grond begon te komen. “Architectuur was in die tijd nog steeds not done. Het ging om de processen. Schoonheid was gevaarlijk en er was angst om het oog te behagen.” Vrij snel werd hij architect bij de Gemeente Rotterdam en werd architectuur voor hem weer een belangrijk thema. Later in zijn carrière is Patijn de traditionele architectuur gaan waarderen. Zelfs de architectuur van de omstreden vooroorlogse hoogleraar en architect Granpré Molière kreeg in zijn ogen eerherstel.

Spelers in een spel

Toen Patijn in 2006 als decaan terugkeerde op Bouwkunde, merkte hij dat de fel bevochten democratische bestuursvorm van de jaren zestig was verworden tot een overlegcultus waarin de zeggenschap van het middenkader veel te groot was geworden. “Met behoudzucht en middelmatigheid als resultaat.” Het ontwerpen had gelukkig wel weer een plek gekregen in de opleiding, maar opnieuw was er te weinig aandacht voor culturele en maatschappelijke ontwikkelingen. “Wel zie je bij de huidige studenten een toenemende belangstelling voor natuur, milieu en duurzaamheid.  Vlak voordat het bouwkundegebouw door brand werd verwoest deden studenten onderzoek naar zwervende bewoners in drie grote buitenlandse steden. De bedoeling was het leven en wonen van deze bewoners te bestuderen en in beeld te brengen. Als opmaat daar naartoe hadden de studenten besloten om eerst maar eens zelf in een tentje te slapen, dus sloegen ze hun tenten op bij Bouwkunde. Ik heb daar veel plezier om gehad. Het is in zekere zin toch een verlengstuk van datgene waar wij in de jaren zestig voor gevochten hebben: meer betrokkenheid bij de maatschappij. Alleen krijgt het nu een andere invulling.” Rest natuurlijk de vraag: is de revolte van de jaren zestig ergens goed voor geweest? “Macht is niet meer automatisch aan posities gebonden, maar moet zich bewijzen”, meent Patijn. “Nu worden fraude en wangedrag openlijk aan de kaak gesteld. Dat is ondenkbaar zonder de omwentelingen van de jaren zestig. Ik ben wel anders tegen de studentenopstand aan gaan kijken. We hadden de illusie dat we zelf de veroorzakers waren van grote veranderingen, maar we waren in dat tijdsgewricht slechts deel van een bredere culturele omwenteling. Wij waren als studenten slechts spelers in dat spel.”


Eerder verschenen in Delf

E-King

Ook zo genoten van de kroningsdag? Of heeft u zich geërgerd aan de miljoenen euro’s die zijn besteed aan dit feestje? Hadden Beatrix en PWA niet gewoon in een vergaderzaal in een Van der Valkhotel hun handtekening kunnen zetten? Moest dat nou, een kerk vol internationale gasten die werden ingevlogen en die allemaal moesten meeëten? En als er dan toch geen sprake is van een officiële kroning, zoals in Engeland, had PWA dan in dat zaaltje bij Van der Valk niet met de hand op zijn hart kunnen beloven dat-ie zijn best zou doen? Nee, dat kan dus allemaal niet. Protocollen, rituelen, ceremonies, ereversierselen, ze zijn nodig om te laten zien dat het Koningshuis van een andere orde is dan een doorsnee Nederlandse familie, al doen ze nog zo hun best om ‘normaal’ te zijn. Pracht is al eeuwen een geëigend middel om macht uit te stralen en in stand te houden. Wie bijvoorbeeld in de zeventiende eeuw indruk wilde maken, liet zich door een gerenommeerde kunstenaar portretteren, liefst omringd door statussymbolen. Maar in onze eeuw zijn statussymbolen aan inflatie onderhevig. Als een Elfstedenkruisje - alle respect hoor, daar niet van - naast een Koninklijke of militaire onderscheiding op je revers mag prijken, raak ik in verwarring. Geldt de Nijmeegse vierdaagse dan ook? Of het speldje dat ik kreeg na voltooiing van de Duinenmars? Misschien wordt het tijd om nieuwe statussymbolen te benoemen. Hoe willen wij dat komende generaties ons zien? Een kroon en scepter maken nauwelijks meer indruk. Toen ik een foto in de krant zag van de nieuwe koning in zijn werkkamer, mobiele telefoon en iPad nonchalant binnen handbereik, wist ik het ineens. De iPad en de iPhone zijn de statussymbolen van deze tijd. Wie ze heeft èn gebruikt,  telt mee en kan macht uitoefenen. Heus, met een tweet van 140 tekens kun je iemand maken en breken. Wie ze niet heeft, maakt op een bepaalde manier óók een statement, maar plaatst zich wel buitenspel in onze multimediale interactieve samenleving. Met deze foto maakt de koning op symbolische wijze duidelijk dat hij iemand is van deze tijd. Iemand die mailt, twittert, whatsappt en skypt. We hebben een e-King. Lang leve de koning!

Eerder verschenen in Delf, voorjaar 2013

Hoop

Opstand en verzet zijn grote woorden. Je gedachten blijven automatisch steken bij de Tweede Wereldoorlog, terwijl er door de eeuwen heen voortdurend groot en klein verzet is geboden tegen maatschappelijke of politieke ontwikkelingen. Soms volstaat het om de stad vol te hangen met NEE-posters. In andere gevallen wordt er letterlijk gevochten of wordt er lijdzaam verzet geboden. Voor het plegen van verzet moet je lef hebben en vooral veel geduld. Maar weinig opstanden leiden à la minute tot succes. Neem de rassensegregatie in Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Hoe lang heeft die wel niet bestaan? Dichter bij huis, neem de vrouwenemancipatie. Die begon met Aletta Jacobs (1854-1929), maar het duurde tot ver na de Tweede Wereldoorlog voordat vrouwen min of meer gelijke rechten kregen. En nog steeds laat de emancipatie hier en daar te wensen over. Inmiddels heeft de SGP in Vlissingen een vrouwelijke lijsttrekker. Da’s mooi. Overigens ging dat niet helemaal van harte. Vijf mannen die eerder waren benaderd zeiden nee. Dan maar in hemelsnaam een vrouw. Maar, niet zeuren, het is een begin. Ik moet ook denken aan Hans Paul Verhoef, die in 1989 op een Amerikaans vliegveld gearresteerd. De Delftenaar mocht het land niet in omdat hij aids had. Hij spande een rechtszaak aan en het onderwerp kreeg internationale aandacht, maar het duurde nog tot 2010 voordat de VS het gewraakte inreisbeleid wijzigde. Toen de gemeente Delft een homo-emancipatieprijs instelde, werd deze naar Hans Paul Verhoef genoemd. Dat de prijs sinds 2001 niet meer is uitgereikt, wil overigens niet zeggen dat de homo-emancipatie in Delft is voltooid. Op de website 50jaar.amnesty.nl staan 25 momenten van hoop. Historische momenten waarop opstand en verzet tot een doorbraak lijken te leiden. Van Martin Luther King en de Praagse Lente tot de val van Saddam Hoessein. Hoop doet leven. Alleen jammer dat deze momenten van hoop ook erg veel slachtoffers vergen. En niet zelden wordt de hoop net zo eenvoudig weer de grond in geslagen en verandert er helemaal niets. Gelukkig zijn er altijd mensen die zich daar niet door laten weerhouden, die onverstoorbaar tegen de stroom in blijven zwemmen. Hun tijd komt. Ooit. Althans, dat hoop ik van harte. 

Eerder verschenen in Delf, 2013

Deltenaren On Tour



In de Delf werd in het artikel over Pierre van Hauwe heel even over de Volkszangdagen gesproken. Generaties Delftenaren bewaren mooie herinneringen aan de massale bijeenkomsten op de Markt, waarbij duizenden kinderen liedjes zongen waarvan ik nu met terugwerkende kracht denk: wat een zware teksten eigenlijk. Goude zonne, jij met je daav’rende, stralende kracht; hoog aan de hemel, schijn je in glansrijke pracht. Dreigen duist’re wolken, toch blijf je trouw aan je lichtende plicht, hoog boven leed en vreugde, schijn jij en geef jij ons licht. Als tweestemmige canon klonk het prachtig, maar het is niet bepaald het repertoire van Kinderen voor Kinderen. Ik durf te wedden dat kinderen die nu op de basisschool zitten, deze liedjes ook niet meer leren. Ik had graag zelf aan die Volkszangdagen meegedaan, maar toen ik eindelijk aan de beurt was, begin jaren zeventig, was het fenomeen afgeschaft. Tot mijn grote verdriet, mag ik wel zeggen. Ik had me er jarenlang op verheugd en geoefend op het tjing boem, tjing boem, tjing boem tralalala…! Vaste prik tijdens de Volkszangdagen was ook het wonderschone lied Klokke Roeland. Het is het officiële lied van de stad Gent, geschreven in 1877. De openingszin, Boven Gent rijst is bij vrijwel iedere Vlaming bekend. Dat heel veel Delftenaren dat lied ook uit het hoofd kennen en probleemloos kunnen produceren - en het ook jarenlang hèbben geproduceerd - is voor onze zuiderburen onbegrijpelijk. Toen een vriend van me ooit de Gentse Feesten bezocht, een meerdaags festival dat elk jaar in de stad wordt gehouden, en uitlegde waarom Delft iets heeft met dit lied, ontstond een leuk idee, dat jammer genoeg nooit is uitgevoerd. Zou het niet geweldig zijn als al die Delftenaren Klokke Roeland zouden komen zingen in Gent? Pakken we Toen Hertog Jan kwam varen meteen ook mee. Dit Brabantse volksliedje - ach Brabant is tenslotte bijna België - is ook in Vlaanderen bekend. En wat te denken van het Wilhelmus? Naar algemeen wordt aangenomen, geschreven door Filips van Marnix van Aldegonde, geboren in België? Dat weten de Gentenaren vast ook te waarderen. Kortom, ik pleit voor een Delftse Volkszangdag on tour. Ik ga het niet regelen, maar als-ie er komt, ben ik zeker van de partij! 

Eerder verschenen in Delf, 2013

Bij ons aan de Chopinlaan: Een buurt vol beloftes

Door mijn werk kom ik op plaatsen waar de meeste mensen niet komen. Dat beschouw ik als een groot voorrecht. Het afgelopen jaar had ik bijzondere ontmoetingen met doodgewone mensen in de Gillisbuurt. Ik kende de buurt alleen van naam. Ik had er geen kennissen en er zijn geen voorzieningen die me uitnodigen om mijn veilige, vertrouwde omgeving te verlaten. Waren die er maar, dan zou iedereen met eigen ogen kunnen zien dat het negatieve imago van ‘Gillis’ niet klopt met de werkelijkheid. Het is wèl een fascinerende wijk. Als blanke vrouw heb je het gevoel dat je een vreemde, onbekende wereld binnentreedt. Maar ik werd er gastvrij ontvangen. Inmiddels ben ik er uitgenodigd voor Oud en Nieuw, een barbecue en een Iraanse maaltijd. Ik voel me vereerd dat al deze mensen mij een kijkje in hun leven boden. Wat ik hoorde en zag heeft me verbaasd en soms ook ontroerd. Hoe lukt het om met zoveel verschillende culturen samen te leven op een paar vierkante kilometer? Hoe houdt je de moed erin bij tegenslagen? Hoe bouw je een bestaan op als je de taal onvoldoende beheerst of door je persoonlijke achtergrond niet de energie hebt om een goede invulling te geven aan je bestaan? Ik ben onder de indruk geraakt van de veerkracht van de bewoners, die soms maar een heel klein zetje nodig hebben om met meer zelfvertrouwen de sprong naar zelfstandigheid te maken. Ik bewonder de kinderen, die met een blije en onbevangen blik naar de toekomst kijken. En ik doe een schietgebedje dat ze de kans krijgen om hun talenten te ontwikkelen en uit te groeien tot krachtige mensen, die een waardevolle rol kunnen spelen in onze samenleving. Wie weet woont hier in ‘Gillis’ de nieuwe Barack Obama of Oprah Winfrey. Geloof me, de Gillisbuurt is geen achterstandsbuurt. Het is een buurt vol beloftes. 

Bij ons aan de Chopinlaan: Broers

De man trekt zijn muts over zijn hoofd en knoopt zijn warme jas dicht. Je zou denken dat hij na dertig jaar wel gewend zou zijn aan de Nederlandse herfst en winter, maar telkens laat hij zich verrassen door de invallende kou. Straks, in Suriname, zal hij er geen last meer van hebben. Hij gaat terug, heeft hij gezegd. Terug naar zijn wortels. ‘Ik heb mijn bijdrage aan de maatschappij geleverd. Ik ga nu lekker genieten.’ Hij is over de zestig. Vorig jaar raakte hij zijn baan kwijt en hij kwam niet meer aan de slag. Hij moest erg wennen aan de nieuwe situatie. Hij had zijn hele leven gewerkt. Thuis kwamen de muren op hem af. Vrijwilligerswerk werd zijn redding. Zes maanden lang werkte hij met veel plezier als parkeerwacht bij het Reinier de Graaf Gasthuis en hij maakt deel uit van het buurtteam in de Gillisbuurt. Dit team van vrijwilligers spreekt buurtbewoners aan op hun gedrag, organiseert schoonmaakacties en neemt contact op met de gemeente als er zaken geregeld moeten worden. ‘Met onze persoonlijke aanpak proberen we de mentaliteit van de mensen te veranderen.’ Dat lukt, al gaat er veel tijd overheen. Het is een kwestie van geduld en tolerantie. Vanwege de vele culturele achtergronden verloopt de communicatie met buurtbewoners nu eenmaal moeizaam. Zelfs binnen het buurtteam ontstaan soms misverstanden omdat iemand per ongeluk wel eens iets anders zegt dan hij bedoelt. Maar het komt ook voor dat iemand door zijn culturele achtergrond een heel andere kijk op de dingen heeft. ‘Daar moet je niet boos over worden. Daar kun je juist van leren.’ De negen leden van het buurtteam kunnen prima met elkaar opschieten. Het is een bont gezelschap van Nederlanders,  Surinamers, Turken, Marokkanen en Somaliërs. Ondanks de cultuurverschillen en taalbarrières is de onderlinge band hecht. ‘We gaan als broers met elkaar om.’ Hij zal ze missen, straks in Nieuw-Amsterdam.