zaterdag 31 december 2011

In een spagaat tussen twee werelden



Judi Klok-Levit (1944) is het nichtje van Maria Brix Dresden). In tegenstelling tot Maria overleefden haar ouders de oorlog. Omdat haar Joodse vader was gehuwd met een niet-Joodse vrouw, werd hij vrijgesteld van deportatie naar de concentratiekampen. Desondanks heeft de oorlog diepe sporen nagelaten binnen het gezin. Als niet-Joodse is Judi nog steeds op zoek naar erkenning van haar Joodse wortels en traumatische verleden.

Mozes Levit en Martje Sjoukelina Levit-Telling leerden elkaar kennen op een toneelvereniging. Mozes was Joods, Martje gereformeerd. “Dat was een probleem”, vertelt Judi. “Een Joodse man en een niet-Joodse vrouw, die mochten niet met elkaar trouwen. Maar, ze móesten wel trouwen. Ze waren negentien jaar oud en er was een kind op komst. Aanvankelijk werd mijn moeder niet geaccepteerd in het Joodse milieu van mijn vader. Later nam ze steeds meer deel aan orthodox-joodse rituelen. Ze werd in haar doen en laten Joodser dan mijn vader. Bij ons thuis werd bijvoorbeeld nooit kerstfeest of sinterklaas gevierd. Wij vierden de Joodse feesten.”


Mozes Levit kwam uit Groningen en was voor de oorlog naar Dokkum verhuisd, een stad zonder Joodse gemeenschap. Mozes had geen werk en begon daarom een eigen bedrijf in lompen, oude metalen en antiek. De Duitsers lieten hem met rust omdat hij met een niet-Joodse vrouw was getrouwd. Mozes en Martje raakten betrokken bij het lokale verzet. In hun woning bivakkeerden geregeld onderduikers. “Dokkum was in die tijd niet zo groot. Er waren wel veel winkels. Mensen konden daar overdag niet onderduiken, alleen ’s nachts. Daarom zaten ze overdag bij mijn ouders.”

Kamp Havelte

Judi is geboren op 30 juli 1944. Ze heeft nog een oudere broer en zus die respectievelijk twee en achttien jaar ouder zijn. Haar vader was niet bij haar geboorte. Hij verbleef in Kamp Havelte, een werkkamp. “De Duitsers lieten mensen als mijn vader relatief met rust, maar ze werden wel gesepareerd.” In juli moest Mozes zich bij Kamp Havelte melden, maar op 3 oktober werd hij alweer gesignaleerd in Dokkum. Hij was ontsnapt, met hulp van een Duitse officier. “Toen hij terugkeerde naar Dokkum is hij door veel mensen geholpen. Daar waren ook mensen bij die er destijds voor hadden gekozen om lid te zijn van de NSB. Zij zorgden ervoor dat het hele gezin allerlei spullen en voedsel kreeg, bijvoorbeeld een glazen aspirinebuisje waar thee in zat. Wanneer er razzia’s werden gehouden gaven ze mijn ouders een seintje en verborg vader zich in de dakgoot. Mijn zusje nam mijn broertje dan altijd mee uit wandelen, om te voorkomen dat hij zijn mond voorbij zou praten.”


Na de oorlog zijn Mozes en Martje in Dokkum gebleven Zij hadden de oorlog overleefd, maar Mozes’ familie keerde niet terug uit de Duitse vernietigingskampen. “Mijn vader was na de oorlog een gebroken man en hij is de rest van zijn leven ziekelijk gebleven. Hij wist van het bestaan van zijn nichtje, Maria en hij wist dat ze bij de familie Venselaar in Delft terecht was gekomen. Mijn ouders hebben alles willen proberen om Maria in huis te nemen. Maar dat bleek helemaal niet zo makkelijk. Het Joods Maatschappelijk Werk, dat de voogdij regelde, was erg streng. Je moest aan allerlei eisen voldoen om een Joods kind in je familie op te nemen, zelfs al was het een kind van de bloedeigen zus. Je moest bijvoorbeeld een bepaald inkomen hebben. Mijn vader had na de oorlog geen werk. Hij was geestelijk en lichamelijk niet sterk door alles wat er was gebeurd. De huiselijke situatie was ook niet ideaal om er nog een kind bij te hebben. Mijn ouders hadden hun handen vol aan mijn broertje en mij. Mijn zus is in 1947 getrouwd, maar heeft nog een aantal jaren met haar man en twee kinderen bij ons ingewoond. Zwager Wim was namelijk dienstplichtige militair en werd naar Indonesië gestuurd. Is dat een situatie waarin je een verweesd nichtje in huis moet halen? Het was dus een lastige situatie, maar mijn ouders hadden er ook problemen mee om Maria weg te halen bij de mensen die haar in de oorlog goed hadden opgevangen.”

Pension

Toen Mozes na de oorlog een lelijke val maakte en daar rugklachten aan overhield, was de kans op een baan definitief verkeken. De familie verhuisde naar Delft, de stad waar Maria woonde bij haar pleegouders. Ze begonnen er een pension aan de Oude Delft 178. Een groot huis, met veertien kamers. “Het was 1953, het jaar van de watersnoodramp. Ik kan me herinneren dat we toen evacués uit Zeeland hebben opgevangen. In die tijd was er in het noorden van het land weinig werk. Veel mensen kwamen naar het westen, op zoek naar werk, en huurden een kamer in ons pension. Ook woonden er veel studenten, die in de weekenden naar huis gingen. In het weekend kwamen er dikwijls buitenlandse toeristen via de VVV, ook Duitsers. Mijn ouders hadden het daar vreselijk moeilijk mee. Ik was negen jaar toen we in Delft arriveerden. Ik sliep op zolder, en als ik niet naar school was hielp ik mee in de bediening: boterhammen smeren, thee zetten. Op school ging het niet lekker. Op de Jan Vermeerschool werd ik niet geaccepteerd door mijn klasgenoten. Ik werd gepest vanwege mijn Joodse achternaam en mijn Friese accent.” Judi zat in de vierde klas van de Joost ’t Hooftschool toen zowel de gezondheid van haar vader als die van haar moeder achteruitging. Ze stopte met haar middelbare schoolopleiding en ging werken als hulpverkoopster bij Vroom en Dreesman. Daarnaast hielp ze haar ouders in het pension. “Dat was vanzelfsprekend. Op dat moment vond ik het niet erg. Nu wel.” Het was in haar middelbare-schooltijd dat Judi zich bewust werd van haar Joodse identiteit. “Het begon te kriebelen, waarschijnlijk omdat ik niet geaccepteerd werd door de andere kinderen. Ik werd lid van de Joodse jeugdbeweging. Daar voelde ik me voor het eerst thuis, geaccepteerd. In de loop der tijd is dat Joodse gevoel alleen maar sterker geworden, zeker toen Judi betrokken raakte bij de Stichting Kfar Saba. Deze is in 1968 opgericht om vriendschappelijke banden tussen inwoners en instellingen van Delft en Kfar Saba (Israël) te bevorderen. Er zijn regelmatig uitwisselingsprogramma’s. Judi is al twintig jaar bestuurslid en de laatste tien jaar voorzitter van de stichting en is regelmatig in Israël te vinden. Ze beschouwt het als haar tweede vaderland. “Ik voel me verwant met het Joodse geloof en de Joodse belevingswereld, maar ik praktizeer het niet. Misschien uit angst voor het verleden.” Ze maakt echter geen geheim van haar overtuiging, onder meer door het dragen van een halsketting met een kleine Davidster. Die draagt ze ook als ze als Buitengewoon Ambtenaar van de Burgelijke Stand huwelijken sluit. “Als mensen daar moeite mee hebben, moeten ze maar een andere trouwambtenaar zoeken.” Israel wordt steeds belangrijker in haar leven en afscheid nemen van de mensen in Kfar Saba steeds moeilijker. “We worden daar echt beschouwd alsof we familie zijn van elkaar. We vieren bijvoorbeeld gezamenlijk shabath met de burgemeester van Kfar Saba, Yehuda Ben Hamu en zijn familie. De laatste drie jaar vieren we de Israëlische Onafhankelijkheidsdag, een dag vol herinneringen, in Kfar Saba. Dan wordt er altijd een muziekfestival georganiseerd. Het is fantastisch om daarbij aanwezig te zijn.”

Onrechtvaardig

Al een aantal jaren is Judi in een strijd verwikkeld met de Nederlandse overheid. Ze zoekt officiële erkenning als vervolgingsslachtoffer en wil in aanmerking komen voor een uitkering volgens de Wet op vervolgingsslachtoffers. Ze heeft daarvoor een verzoek ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank, dat is afgewezen. Ze hoopt nu dat de Raad van State uitsluitsel gaat geven. “Bij de Sociale Verzekeringsbank zeiden ze: ‘Wat kom je doen? Aan wat voor gevaren heb jij nou blootgestaan?’ Dat vind ik onrechtvaardig. In de ogen van de Nederlandse staat ben ik geen oorlogsslachtoffer, maar een oorlogsgetroffene. Dat is een subtiel verschil, maar wel één met grote gevolgen. Mijn vader kreeg een uitkering als vervolgingsslachtoffer en mijn moeder kreeg een uitkering van de Stichting 1940-1945 omdat ze in het verzet had gezeten. Mijn hele leven is overschaduwd door de oorlog, maar ik val in geen enkele categorie. Ik heb mijn ouders verzorgd, ik heb mijn opleiding niet afgemaakt en ik heb emotionele schade opgelopen, al is die niet meetbaar. Het is niet makkelijk om op te groeien met een vader wiens volledige familie is vermoord. Ik draag al die ellende met me mee. Wat voor impact heeft dat op een kind?”

Joodse tegoeden

In 1967 is Judi getrouwd met Karel Klok, iemand zonder Joodse achtergrond. Samen hebben zij één zoon en twee kleinkinderen. Karel steunt haar in alle opzichten, ook in haar affiniteit met het Joodse geloof en haar worsteling met haar identiteit. De Joodse gemeenschap erkent alleen kinderen van een Joodse moeder als Joods. Judi, met haar gereformeerde moeder, vindt bij deze groep mensen dus geen gehoor. Vanwege haar Joodse achternaam beschouwen niet-Joden haar echter wel als Joods. “Ik zit voortdurend in een soort spagaat. Vandaar mijn zoektocht naar erkenning.” Judi kwam wèl in aanmerking voor een uitkering in het kader van de Maror-regeling. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de bezittingen van veel Joden in beslag genomen. In de jaren negentig van de vorige eeuw werd dit opnieuw aan de kaak gesteld. Uiteindelijk heeft de Nederlandse overheid 181,5 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de slachtoffers en hun nabestaanden. “Om in aanmerking te komen voor die uitkering moest je aan een aantal voorwaarden voldoen. Je moest bijvoorbeeld twee Joodse grootouders hebben. Nou, die had ik. Dus ik heb een bedrag ontvangen. Waarom gelden er voor een uitkering als oorlogsgetroffene andere regels? Waarom besta ik nu ineens niet?“ Judi weet dat ze deze strijd niet gaat winnen. “De wet is knalhard. Maar ik wil één keer mijn verhaal vertellen. Al is het maar om mijn gedrag te verklaren. Ik kan niet tegen onrecht. Als ik daarmee word geconfronteerd ben ik als een terriër.” Die houding kwam haar goed van pas in haar vakbondswerk bij de Abva Kabo FNV. Judi werkte vele jaren als secretaris van de afdeling Delft en ook als gekozen bondsbestuurder in het Hoofdbestuur van de AbvaKabo FNV. “Ik heb altijd geknokt voor andere mensen. Het zou fijn zijn als er nou ook eens iemand voor mij zou knokken.”

door Trudy van der Wees